Vlietland: Ontwikkelaar moest alternatief onderzoeken

Ontwikkelaar DLR had moeten onderzoeken of de 222 recreatiewoningen die men in natuur- en recreatiegebied Vlietland wil bouwen, niet in Stompwijk neergezet kunnen worden. Technische, juridische en wetenschappelijke rapporten die aantonen dat Stompwijk niet kan dienen als alternatieve locatie heeft DLR echter niet geleverd. DLR heeft ten onrechte geconcludeerd dat Stompwijk geen alternatief vormt voor het eigen bouwplan.

Dat stellen Gedeputeerde Staten (GS) in een toelichting op hun besluit DLR vergunning te weigeren om te starten met werkzaamheden voor de bouw van de 222 recreatiewoningen in Vlietland. GS deden zulks nadat een commissie van bezwaar besloot dat de Omgevingsdienst Haaglanden (ODH) die vergunning terecht had geweigerd. Dit vanwege de aanwezigheid van de beschermde boommarter in het gebied.

GS stellen dat DLR op grond van wettelijke bepalingen een onderzoek naar alternatieve locaties bij de vergunningaanvraag moeten voegen DLR heeft dat onderzoek echter niet gedaan. ‘Het doel van de alternatieventoets is om te beoordelen of er gelet op het belang van de beschermde diersoorten er geen andere bevredigende oplossing bestaat om tegemoet te komen aan de doelstelling van het aangevraagde project’, aldus GS. ‘En daarbij behoort het belang van de beschermde natuurwaarden voorop te staan’.

‘Omdat de alternatieventoets gericht is op de bescherming van strikte diersoorten, mag er voor het onderzoek naar alternatieven niet zomaar worden aangesloten bij onderzoeken die een ander doel hebben, zoals de voorbereiding van een bestemmingsplan’.

‘Wij mogen ons oordeel alleen baseren op dit beleid als bij de voorbereiding daarvan de verschillende alternatieven onderzocht moeten zijn op hun effect op de staat van instandhouding van de betrokken beschermde soorten’.

‘Gelet op het voorgaande hoeven dan ook wij geen doorslaggevende betekenis toe te kennen aan het enkele feit dat het plangebied in gemeentelijk en provinciaal beleid is aangewezen is als recreatiegebied’.

‘Ten derde hoeven wij aan de omvang en de locatie-specifieke omstandigheden evenmin doorslaggevende betekenis toe te kennen. In de alternatieventoets wordt immers beoordeeld of er gelet op het belang van de beschermde diersoorten er geen andere bevredigende oplossing bestaat om tegemoet te komen aan de doelstelling van het aangevraagde project’.

‘Bezwaarde (DLR, red.) heeft echter niet met technische, juridische en wetenschappelijke rapporten onderbouwd dat vanwege de omvang en de locatie-specifieke omstandigheden de beoogde ontwikkeling van de 222 recreatiewoningen alleen maar in het plangebied gerealiseerd kan worden’.

‘In principe moeten alle haalbare alternatieven worden onderzocht.13 Alleen alternatieven waarvan bij vaststaat dat ze technisch, juridisch of financieel niet haalbaar zijn, mogen worden uitgesloten. Wanneer er technische belemmeringen zijn, dan moet in het alternatievenonderzoek worden onderzocht of en hoe deze weggenomen kunnen worden’.

‘Wat voor technische belemmeringen geldt, geldt ook voor juridische belemmeringen. Mocht bijvoorbeeld de ontwikkeling van het recreatiepark niet mogelijk zijn vanwege strijd met het bestemmings- of omgevingsplan, dan moet in het alternatievenonderzoek worden uitgezocht of een binnenplanse of buitenplanse vrijstelling mogelijk is’.

‘Nu bezwaarde niet heeft aangetoond dat Stompwijk vanwege technische, juridische of financiële onhaalbaarheid bij voorbaat een irrealistische locatie is, had deze locatie onderzocht moeten worden in het alternatievenonderzoek’.

GS stellen verder dat zij ook andere beschermde diersoorten in het gebied, waarvoor DLR geen vergunning vroeg, bij de procedure mochten betrekken. Dit vanwege de Habitatrichtlijn en Europese jurisprudentie. Uit onderzoek is gebleken dat er meer beschermde diersoorten en functies voor die beschermde diersoorten in het plangebied aanwezig zijn dan alleen de boommarter.

DLR had een volledig natuurwaardenonderzoek moeten aanleveren, doch deed dat niet, aldus GS. Bovendien is er een rechterlijke uitspraak die zegt dat eerder geconstateerde beschermde diersoorten wel degelijk betrokken mogen worden in de beoordeling van de hernieuwde vergunningaanvraag, ook al is er voor deze soorten geen vergunning aangevraagd.

GS beklagen zich verder over de door DLR bij de vergunningaanvraag informatie. ‘Voor ons niet is duidelijk wat nu precies wel en niet onder dit deelproject van Vlietland valt. De aanvraag ziet immers op 222 recreatiewoningen, maar op het kaartje, waarop de toekomstige inrichting van het plangebied is afgebeeld, zijn ook een horecavoorziening en parkeerplaatsen te zien’.

Op grond van Europese bepalingen moeten bij dit soort projecten de effecten op elk van de getroffen soorten worden beoordeeld en moet op basis van al deze beoordelingen een overzicht van het totale effect worden vastgesteld om de beste oplossing te bepalen. Daarbij moet bovendien voor elk van de getroffen soorten de omvang van de problemen beoordeeld worden en moeten er manieren gevonden worden om deze problemen te vermijden. ‘Echter wanneer een project opgedeeld wordt in meerdere deelprojecten dan bestaat het risico dat niet elk van de getroffen soorten wordt beoordeeld’, aldus GS.

‘En uit Europese jurisprudentie blijkt dat wanneer een deelproject consequenties heeft voor de locatie en uitvoering van het andere deelproject, het in strijd is met de Habitatrichtlijn om beide projecten niet gezamenlijk te beoordelen. Nu de uitvoering van het totale project Vlietland gevolgen heeft voor soorten die op grond van de Habitatrichtlijn beschermd worden, moesten wij daarom wel naar de gevolgen van het gehele project Vlietland kijken en niet alleen naar het deelproject dat door bezwaarde is aangevraagd’.

GS stellen vervolgens dat DLR voor de voorgenomen activiteiten nader onderzoek ofwel meer informatie over diverse vleermuissoorten en over de havik, de buizerd, de boomvalk, de sperwer en de ransuil moet leveren.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *