In onze kerken staat een Paaskaars. Het symbool van Jezus die verrezen is. Het licht van Pasen schijnt door de duisternis van de dood in ons leven. In de paasnacht wordt de kaars buiten aan een open vuur ontstoken. Het opvlammen van het licht doorbreekt de duisternis van de nacht. Voordat de kaars wordt ontstoken worden er vijf wierookkorrels op aangebracht als herinnering aan de vijf wonden van Jezus. De Paaskaars herinnert ons er aan dat Jezus voor ons de weg naar het leven wijst door duisternis en dood heen. Na die nacht staat de Paaskaars vlak naast de altaartafel en brandt in elke viering tot aan Pinksteren.
Met Pinksteren vieren we de komst van de H. Geest. Hij geeft ons kracht om de weg van Jezus te gaan. Wij zelf moeten nu het licht van Pasen verspreiden. Daarom wordt op het feest van Pinksteren de Paaskaars plechtig gedoofd en na de viering wordt de Paaskaars geplaatst bij de doopvont of in de doopkapel. In de tijd die volgt na Pinksteren wordt de Paaskaars alleen ontstoken bij toedienen van de sacramenten zoals tijdens een doopviering, een vormselviering of een huwelijk. De doopkaarsen worden dan aan de Paaskaars ontstoken als symbool dat de gedoopten, de vormelingen of de pasgehuwden het licht van Jezus Christus zullen verspreiden. Tijdens een uitvaart wordt de Paaskaars naast de lijkbaar geplaatst als teken dat de dood van de christen zijn eigen Pasen is.
Hopelijk maakt bovenstaande duidelijk waarom in deze tijd de Paaskaars NIET brandt.
bron: directorium voor de Nederlandse Kerkprovincie
M. Hoogervorst – pastoraal werkster