Muizenissen
Voorspel zou je het kunnen noemen. Of warming-uppen. Of een voorafje. Whatever. Het duurde wel even maar dan heb je ook wat. Een kleine twee maanden lang heb ik bijna elke dag aan de waterkant gestaan. Als ik het in uren moest uitdrukken…en daar zou salaris tegenover staan…dan zou ik daar nu een mooi reisje naar de zon van kunnen boeken. Maar nee, de uitbetaling kwam niet in keiharde munten maar, eigenlijk veel beter, in natura. Want het ging maar om één ding: op jacht naar de karper!
Zaterdagavond besloot ik het maar weer eens te proberen. Het had de hele dag geregend waardoor er veel water in de sloot lag..en vers zuurstof, waardoor alles wat daar in de donkere diepten leeft lekker enthousiast wordt. En met enthousiast bedoel ik dus dat de vis gewoon lekker bijt, zoals vissen horen te doen waardoor ze de visser kunnen bekoren. Mijn jongste zoon Sil wilde ook en ach, waarom niet, hij kan dan mooi mijn koffie halen of een biertje. Want kinderen willen alles maar hebben te weinig geduld voor het vangen van een vis. Daarentegen zijn vaders veel geduldiger. Die kunnen rustig uren en uren turen naar de dobber (of doperwt zoals laatst een achterneefje van de jongens de dobber noemde..!) en vertellen dan graag aan elke voorbijganger, gewenst of ongewenst, hoe de vangst is of hoe in betere tijden, de ene vis nog groter was dan de andere. Meestal zijn die voorbijgangers mannen en die zijn oprecht geïnteresseerd. De dames vinden het wel grappig maar willen vaak niets horen van de details: “Ja, en dan die snoek. Was op zich ’n mooi beest maar hij had een parasiet op zijn staart en dat zag er niet zo florissant uit..het etterde en was rood.” In al die weken kwam er elke avond een man voorbij die aan de overkant woont van de sloot, met zijn hond. En elke avond vroeg hij weer hoe de vangst was, ondanks dat hij al tig keer te horen had gekregen dat het niet wilde, dat het klote ging of dat er geen beweging in zat. Hij stak daarna dan zijn duim omhoog en wenste mij, of ons als ik met de buurman stond, toch veel succes. Toch waren niet alle voorbijgangers zo. Mijn overbuurman begon namelijk enorm te twijfelen aan mijn geestelijke gezondheid. Daar kwam ik achter toen hij naar mij toen kwam, een arm om mij heen sloeg en vervolgens op een rustige toon tegen mij begon te praten: ”Vriend. Sta je nu weer te vissen? Heb je dan niks beters te doen? Een kennis van mij is psychiater en die wil vast wel een keertje met je praten…” Tja, wat moet je met zoiets…Juist, gewoon laten lullen! Het zal wel door zijn leeftijd komen, hij is dik tien jaar jonger dan ik dus we spreken van een andere generatie. Prima, leven en laten leven.
Sil wierp in en tot mijn verbazing raakte het draad eens een keer niet in de knoop. Zoals ik verwacht had was er veel leven. De dobbers dansten op het wateroppervlak en daardoor gunden we ons niet rustig te gaan zitten op de barkrukken, enkele weken geleden speciaal aangeschaft voor het vissen. Niet veel later zag ik de dobber van Sil gevaarlijk dicht bij mijn dobber komen en omdat ik geen lijnen door elkaar wilde hebben, vroeg ik Sil om zijn lijn binnen te halen en verderop te gaan liggen. Sil deed wat ik vroeg maar op het moment dat hij trok voelde hij tegenstand…en een enorme waterkolk volgde! Hij had beet! Een karper! Een centimeter of dertig en superdik. Enkele minuten later hadden we ‘m binnen en trots als een pauw rende Sil door de straat om iedereen te waarschuwen. Zijn eerste karper was een feit. Dat ik, anderhalf uur later, ook een karper van ruim zestig centimeter eruit haalde deed het ineens niet meer ter zake….
Arjen Veldhuizen