De pruimeboom

De pruimeboom

Jantje zag eens pruimen hangen,

o! als eieren zo groot.

’t Scheen, dat Jantje wou gaan plukken,

schoon zijn vader ’t hem verbood.

Hier is, zei hij, noch mijn vader,

noch de tuinman, die het ziet:

Aan een boom, zo vol geladen,

mist men vijf zes pruimen niet.

Maar ik wil gehoorzaam wezen,

en niet plukken: ik loop heen.

Zou ik, om een hand vol pruimen,

ongehoorzaam wezen? Neen.

Voord ging Jantje: maar zijn vader,

die hem stil beluisterd had,

Kwam hem in het loopen tegen

voor aan op het middelpad.

Kom mijn Jantje, zei de vader,

kom mijn kleine hartedief!

Nu zal ik u pruimen plukken;

nu heeft vader Jantje lief.

Daar op ging Papa aan ’t schudden,

Jantje raapte schielijk op;

Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen,

en liep heen op een galop.

Hiëronymus van Alphen, 

Aan dit oudhollandse gedicht moest ik denken, toen een andere Jantje bij mij aan de deur stond met pruimen als eieren zo groot. Zodra hij een eenzame boom langs de weg vrucht ziet dragen, komt het kind in hem boven. Hij wil dan in de boom klimmen, en doet dat ook en schudt totdat de vruchten voor het oprapen liggen. Meenemen naar huis en dan uitdelen aan alle liefhebbers in de buurt, die er op hun beurt van eten of lekkere jammetjes of pruimenprutjes maken.

Het gedicht ‘De pruimeboom’ is zonder twijfel een van de bekendste gedichten uit de Nederlandse literatuur. Het verscheen voor het eerst in 1778 in de bundel Proeve van kleine gedichten voor kinderen, het eerste deel van wat een drieluik zou worden. Mooi dat er dergelijk gedicht bijna 300 jaar na datum nog steeds van toepassing is.

Van de buren kregen wij ook een schaal pruimen en zondagochtend vroeg zat er een valk op hek enigszins verdwaasd rond te kijken. Het leek alsof hij wou zeggen: ‘Waar is mijn ontbijt gebleven?’’ 

Petra