Door Jan van Santen, Leidschendam
Ik – Jan van Santen – was net 5 jaar oud, toen op 10 mei 1940 de 2e wereldoorlog uitbrak. Die dag staat nog rotsvast in mijn geheugen gegrift. Met enorm lawaai kwamen de Duitse gevechtsvliegtuigen (tweemotorig groene jagers) op pakweg 60-70 meter hoogte over de Vliet en aan de aanliggende boerderijen vliegen. In de cockpit zag ik de piloot met zijn leren vliegeniers cap. In die tijd waren wij nog verstoken van elektriciteit en andere nuts voorzieningen, dus ook geen radio.
Buurvrouw Deunhouwer van Oostvlietweg 36 kwam huilend zeggen dat er oorlog uitgebroken was, dat had zij vernomen. Mijn ouders waren ongerust, het was al enige jaren crisis (jaren dertig)
De vliegtuigen gingen in grote getalen. De Vliet was op hun vliegkaart waarschijnlijk de ‘tom-tom’ van nu. Het doel van die “groene kisten” was het platschieten van vliegveld Ypenburg. Gewapend verzet vanaf de grond van Nederlandse militairen was een hopeloze zaak en kostte veel levens van burgers en militairen. Zo werden in Nederland veel strategische punten ingenomen en kwam langzamerhand ons land onder Duits bewind.
Mijn lagere schooltijd
De lagere school – Gerardus Majella – was door de Duitsers gevorderd. De eerste klas beleefde ik bij Leen Waayer in de achterkamer. Leen woonde tegenover Rietdekker de Bruin. Klasgenoten uit die tijd waren onder meer Cor Knijnenburg, Piet Oliehoek, Jan Rotteveel, Joop de Hey, Gerard Granneman, Huib van der Helm, Gerard Welp etc. ect.
De juf was juffrouw Wezenbeek. Ook de tweede klas was bij juffrouw Wezenbeek. Op diverse adressen werd les gegeven, van Waayer naar de meisjesschool (voormalig Dorpshuis), en het Blesse Paard etc.
In 1943 werden in september de eerste raketten als oorlogstuig afgeschoten vanaf landgoed Duivenvoorde. Op een zaterdag zo rond 17.30 gingen er gelijktijdig twee de lucht in richting Engeland, het geluid was oorverdovend en angstaanjagend.
In de periode dat Sjaantje Boer (12) werd doorgeschoten vanuit een vliegtuig, zaten wij weer op de Gerardus Majella-school. Sjaantje was nabij een auto, die werd beschoten. Ze overleed voor de boerderij van Hein van Leeuwen. Vanwege het lawaai moesten we door de ramen naar buiten springen en dekking zoeken.
-1944 noem ik het rampjaar
Doordat er twee verplaatsbare raketinstallaties in het bosgebied Duivenvoorde, de Horsten en Haagse bos geplaatst werden, moest er tussen Oostvlietweg 37 en Oostvlietweg 38 een verdedigingslinie aangelegd worden. Een tiental boeren uit de omgeving van Stompwijk/Leidschendam werd gevorderd met paard en driewielerkar en gedirigeerd naar Oostvlietweg 37. Het grasland werd afgezooid en de plaggen moesten gestapeld worden tot bovengrondse loopgraven tot ca. 1.80 meter tegen de stapeling werd een talud gestort en weer afgedekt met graszoden. Zo ontstond een bovengronds gangenstelsel. Enkele boeren die gevorderd werden waren (weet ik nog), onder andere Niek Juffermans, Arend Roeling, Theo Lexmond en Arie van Santen.
Vader Laurentius van Santen moest lijdzaam toezien hoe zijn goed onderhouden gras toegetakeld werd. Tegelijkertijd werd de halve Starrevaartpolder vol gezet met boomstammen van ca. 20 cm doorsnede om te voorkomen dat parachutisten er zouden landen. De boomstammen stonden ca. 30 meter uit elkaar. Een gedeelte van villa Veenvliet op nr. 36 werd gevorderd en ingericht als commandopost. De opkamer van ons huis werd gevorderd als slaapplaats voor militairen. Tevens was de Geradus Majella-school weer vol manschappen. De verwachte aanval vanuit Engeland bleef uit. Op het afgezooide land mochten Stompwijkers en enkele Leidschendammers een volkstuin opzetten. Enkele weet ik nog, nl. de gebroeders Van Veen (visboeren), aannemer Jan Granneman, Piet van Rijn de timmerman en Gerrit Olyhoek etc.
Mijn ouders die hun slaapkamer (bedstee) hadden tegen de opkamerwand, bemerkten dat de zogenaamde slaapkamer een andere bestemming had gekregen. In de avond en nacht werden er ‘dames’ afgeleverd om de soldaten te plezieren. Dat deze capriolen niet in de filosofie van mijn ouders pasten moge duidelijk zijn. Vader maakte ernstig bezwaren tegen deze gang van zaken bij de oppercommandant van de Wehrmacht.
Enkele dagen erna werd vader opgehaald door de Duitsers. In zijn boerenkleren en op klompen werd hij meegenomen naar Leiden, na drie dagen kwam hij thuis om zich om te kleden om vervolgens mee te gaan naar Scheveningen. Na een week kwam hij weer thuis en was ‘vrij’ dacht hij waarschijnlijk.
Op 23 augustus 1944 + 11.00 uur komt een NSB politieagent en een Duitse militair hem weer ophalen, hij moet weer mee naar Scheveningen. Bij het afscheid hoor ik mijn moeder zeggen: “Lou heb jij je rozenkrans bij je?” Zijn antwoord: “Ach mens ik ben zo weer terug”.
Hij waren zijn laatste woorden die ik nooit meer los kon laten! Waarheen? Waarvoor? Vol vertwijfeling gaan de dagen en maanden door, zonder man, zonder vader.
3 maart 1945 wordt het Haagse Bezuidenhout gebombardeerd, ook om nooit te vergeten. De H. Hartkerk gaat ook plat. In de middag komen drie in het zwart geklede mannen met wat schamele bezittingen in een kussensloop. Het blijken Pater de Groot, broeder Bavo en broeder Basilius. Er is ruimte genoeg omdat de drie boers ondergedoken waren. De Pater ging na een week weer weg. Waarheen?
De broeders bleven tot na de oorlog. Ze kregen van moeder een stukje grond aangeboden om daar tabak op te verbouwen voor sigaretten en sigaren. Het is hongerwinter en de deur wordt platgelopen door uitgehongerde mensen met kinderen. Vrouwen vechten om de pan te mogen uitlikken. Moeder helpt en iedereen krijgt wat te eten.
Op 5 mei worden we bevrijd. Er was overal feest en de vlaggen gingen uit, behalve op Oostvlietweg 37, want pa was er niet. Wij vieren feest als pa weer thuis is, zei moeder steeds. De hoop was ijdel. Pa kwam niet thuis, hij was vermist.
In de zomer van 1945 komt pastoor Sistermans op school voor godsdienstles. Ik zit dan in de 5e klas. De pastoor vraagt mij of ik moeder naar hem toe wil laten komen. De pastoor had namelijk een bericht uit de Volkskrant gelezen: “Waar zijn de doden van Putten gebleven?“ Dat was inmiddels bekend . Circa 160 mannen waren omgekomen in het kamp Ladelund. En dit bericht maakt de zaak aan het rollen. Mijn moeder heeft toen een brief geschreven naar de Duitse dominee Johannis Meyer in Ladelund. De brief van mijn moeder werd in het Duits vertaald door meester Boogmans, hoofd van de jongensschool. Na twee weken kwam een brief van dominee Meyer dat hij zelf man en vader begraven had. Er werden dagelijks 10 tot 15 mensen begraven in een massagraf. Op het dorpskerkhof in Ladelund ( 5 km van de Deense grens) zijn 7 massagraven met in totaal ca. 350 mannen waar onder meer 100 uit Putten (Gelderland). Dominee Meyer had opdracht gekregen van de kampleiding om lichamen te bergen op zijn kerkhof. De dominee gaf toestemming, mits hij voor- en achternaam, woonplaats, land van herkomst, geboortedatum, overlijdensdatum en beroep van de slachtoffers kreeg.
In de loop der jaren zijn wij vijf keer kamperend de graven wezen bezoeken. In mei dit jaar was het de bedoeling er weer heen te gaan, echter corona schopt alles in de war. In Ladelund is er op het kerkhof een prachtige aula gebouwd met blijvende tentoonstelling en gedachtenis ruimte. Zes jaar geleden waren wij er voor het laatst en werden ontvangen door twee mensen uit het onderwijs die ons koffie aanboden en vroegen of wij familie op het kerkhof hadden.
Toen wij vertelden over mijn vader, ging de man naar het archief en kwam terug met een grote doos. Hij deed zijn museum handschoenen aan en haalde tot grote verbazing de originele brief van mijn moeder in het Duits geschreven.
Ik herkende direct haar handschrift. Dat was toch wel een heel bijzonder moment, een brief van 70 jaar geleden. Inmiddels heb ik documenten verzameld met gegevens waar mijn vader korte dan wel lange tijd moet zijn geweest. Oranje hotel Scheveningen, Kamp Vucht, Kamp Amersfoort. Hier werd hij samengevoegd met 360 mannen uit Putten en in veewagens naar Kamp Neugamme gebracht en daar werden allen weer gesplitst. Zo kwam vader uiteindelijk in Kamp Ladelund terecht, waar hij onder onmenselijke omstandigheden op 15 november 1944 is overleden.
Jarenlang heb ik gezocht naar alle mogelijke informatie over mijn vader. Over hoe en waarom. Ook heb ik geprobeerd zijn pad te lopen. Stap na stap bij de voormalige ingang van het kamp midden in de polder, daar waar alle ellende van het kamp voor de buitenwereld werd verborgen gehouden. Het feit dat ik nooit mijn en ons leven heb kunnen delen met mijn vader heeft mij persoonlijk veel verdriet gedaan.
Bevrijding van oorlogsgeweld is voor mij Ge- en herdenken, dus geen feest.
Jan van Santen