‘Man, man, ik zou nog zó graag een wedstrijd willen fluiten’

Otto Havik (90) is op z’n plek in Emmaus in Zoeterwoude

De ouderen kennen ’m nog wel en de oudere jongeren ook. Hij woont tegenwoordig in Emmaus in Zoeterwoude. Geestelijk nog messcherp en over zijn lichamelijke verpakking heeft hij naar eigen zeggen niet veel te klagen. Zijn naam is verbonden met Stompwijk, het plaatselijke zangkoor en vooral de voetbalvereniging Stompwijkse Boys. Nee, niet als voetballer maar als scheidsrechter. Hij floot in het dorp maar liefst ruim drieduizend (!) wedstrijden.
Otto Havik is op 25 juli jl. 90 jaar geworden. Hij noemt zich een echte Stompwijker, omdat hij zo’n driekwart van z’n leven in dat dorp heeft gewoond. Werd als laatste van een gezin van vier kinderen geboren, zijn tweelingbroer Gerard ging hem net voor. Dat gebeurde in een klein huisje, waar tegenwoordig het bedrijf Elmeco is gevestigd. “Tegenover de boerderij van De Jong”, voegt hij er voor de zekerheid aan toe.
Voordat hij het hoofdstuk ‘voetbal’ aansnijdt, vertelt hij over zijn schooljaren. Hij werkte toen bij Piet Bregman, naast de smid aan de Stompwijkseweg. In 1947 trad hij dienst van Brinkers in Zoetermeer, waar hij 29 jaar werkte. “Dat duurde tot mijn vijftigste. Ik kreeg toen hevige last van mijn rug en dit draaide uit op een hernia. Maar ik kon gelukkig wel blijven fluiten.”
Met dat ‘fluiten’ doelt hij op het leidinggeven aan 22 jongelui, die achter een bal aan rennen om dat speeltuig in een netje te schoppen. Scheidsrechter dus, de verantwoordelijke man die moest toezien op naleving van de spelregels. Hij heeft het vele jaren met liefde gedaan. Otto laat de zilveren fluit zien die hij in 1984 na afloop van een toernooi kreeg uit handen van Hans van Benten sr. En dan ineens, zo maar tussen de bedrijven door, laat Otto z’n hart spreken: “Man, man, ik zou nog zó graag een wedstrijd willen fluiten.”

Commentaar
Op zijn 63e stopte hij met fluiten, nadat hij elk weekend wel één of meerdere wedstrijden floot. Soms wel drie of zelfs vier in één weekend. “Ik begon op mijn zestiende, net na de oorlog. Heb het altijd graag gedaan, ondanks dat je tijdens en na afloop van de wedstrijd meer dan eens een hoop commentaar kreeg. Een tijdje geleden sprak ik Arnold van Marwijk. Weet wat die zei? Otto, je was als scheidsrechter streng, maar goudeerlijk.”
Reken maar dat hij als spelleider in de loop der jaren heel wat naar z’n hoofd heeft gekregen. “Ja, je deed het niet gauw goed. Er waren niet veel mensen, die beseften dat het ook voor mij een hobby was. Zijn eerste wedstrijd, hij weet het nog goed. Dat was op het veld achter de grasdrogerij van Hilgersom. Later kwam het vaak voor, dat hij zowel ’s morgens als ’s middags een wedstrijd floot. “Het was gewoon hartstikke leuk om te doen.”
Twee zondagen komen terug in zijn                     
herinnering. De eerste was bijzonder, omdat hij op één dag maar liefst drie wedstrijden floot. “Ja, dan kon niet anders. Soms kwam scheidsrechter niet opdagen. Het ging dan om een officiële scheidsrechter van de bond. Als de tegenstander het goed vond, ging de wedstrijd alsnog door.”
Dat brengt ’m min of meer vanzelf bij zijn tweede bijzondere zondag: een wedstrijd van het tweede team van de senioren. Ook dit keer was de officiële scheidsrechter niet gearriveerd. Dus Otto nam over. Wat hij niet wist, dat de afdeling Leiden van de KNVB een controleur had gestuurd. Havik vertelt het niet zonder trots: “Die man is gebleven en zou toen een rapport over mij uitbrengen. In de rust kwam hij naar me toe en zei: ‘Je hebt het goed in de hand, jij klaart dat klusje wel.’ Hij is toen maar naar huis gegaan. Ik ben er nooit achter gekomen of hij ooit rapport heeft uitgebracht.”

NKS-sportkampen
Verhalen over ‘de voetbal’ en ‘de Boys’, hij kan er vele en lang over vertellen. Zoals over het jaarlijkse NKS-sportkamp, dat vaste prik in z’n agenda stond. Otto was een sterk koppel, zeg maar een twee-eenheid met Wil Disseldorp. Jarenlang hebben zij de Stompwijkse voetballertjes tijdens de sportkampen geleid. “Het waren mooie tijden. Met Wil kon ik lezen en schrijven en andersom ook. We begrepen elkaar. Onze chauffeurs voor de heen- en terugreis hadden allemaal een Peugeot. Rinus van de Burg, Janus Verhagen, Piet Janson en nog een stuk of wat. Die auto’s werden onderweg, bij de koffiestop in restaurant De Lucht, naast elkaar geparkeerd. Piet Janson, de Peugeotdealer, vond het prachtig. En wij ook. De voorzitter van de club kwam elk jaar halverwege het kamp even kijken hoe het ging. Hij zei dan steevast dat hij niet snapte hoe wij dat jonge spul onder de duim wisten te houden.”
Na de (voet)bal volgde een ander hoofdstuk in z’n leven, namelijk dat van de zeilsport. “Als je nog eens een mooie sport wilt beoefenen, dan moet je een zeilboot kopen”, zegt hij heel beslist. De eerste kocht hij voor om en nabij 200 gulden, ergens in de buurt van de Rottemeren. Acht jaar later kocht hij er een andere bij een jachtwerf in Nieuwkoop. “We hebben wat afgevaren met Janus Verhagen, Kees Luiten en anderen, machtig mooi om te doen. Later ook veel gevaren met een zwager van me.”

Zo’n twintig jaar terug verhuisde Otto naar Zoetermeer. Hij had, zo zegt het letterlijk, een LAT-relatie met Corrie, met wie hij op zijn tachtigste (!) trouwde. Haar foto staat op de vensterbank in z’n kamer. “Was een bèst mens”, zegt hij een paar keer tijdens ons gesprek. Bij de voordeur van zijn inpandige kamer in Emmaus hangt een foto van hemzelf, op zijn boot. Aan de muur in z’n kamer een prachtige tekening van Otto op z’n laatste zeilboot. “Gemaakt door mijn zwager. Hij is helaas een paar maanden terug overleden.”

Achter het orgel
Een man waar hij ook veel contact mee had was Joop Suijten. “Hij kwam vaak op donderdag langs met z’n boekje om boodschappen te noteren. Ik zat dan te studeren achter het orgel, een Johannus. En dan zei hij: ‘laat mij maar even achter dat orgel zitten en dan kun jij gaan zingen’. Otto wordt hier gehuldigd. Hij is dan 60 jaar lid van het zangkoor.
Dat hebben we vaak zo gedaan. En Ton Aalhuizen in Zoetermeer, die wil ik ook wel noemen. Met hem reed ik in Zoetermeer elke week mee naar de gymnastiek. Met hem ben ik tig jaren opgetrokken.”
Over Emmaus is Otto buitengewoon goed te spreken. “Nadat mijn vrouw Corry vorig jaar was overleden, belandde ik in twee tehuizen in Den Haag. Toen ben ik verhuisd naar hier. De verzorging, het eten en drinken, het is hier in Emmaus allemaal een stuk beter. Ik word hier echt prima verzorgd. Ik zou het erg leuk vinden als er wat oude bekenden uit Stompwijk eens op bezoek komen. Martien van Vliet, een aangetrouwde neef, komt met Mieke Havik af en toe langs. Maar voor de rest zie ik hier bijna niemand. Ik ken nog zoveel mensen in Stompwijk, waar ik vroeger nauw contact mee had, zoals bijvoorbeeld Theo Duyvestein. Zeg maar tegen ’m dat hij langs moet komen. Ze zullen hem beneden niet wegsturen….. ,denk ik.”
Degenen die ‘m meemaakten zullen het beamen: Otto kon vroeger nogal mopperen, vooral als je op het voetbalveld in de doelen bezig was, terwijl er geen training of wedstrijd was. Havik verdedigde het gras in en voor het doel, alsof het zijn eigen voortuin was. “Het was gauw een baggerzooi en dat wilde ik voorkomen. Ik kan er nu om lachen. Humor past óók bij hem. Over Stompwijkse Boys: “Topspelers hadden we zat. Althans, dat vonden die spelers zelf. Maar ik heb er niet zo gek veel gezien.” Hij bekijkt een teamfoto in een jubileumboek van Stompwijkse Boys, waar de schrijver dezes op staat. Het blijft even stil. En dan: “Zo zie je maar, onkruid vergaat niet.”

Zonder hulp
Bij mijn vertrek zegt hij het nog eens: “Vergeet het niet hè, meer bezoek zou ik wel leuk vinden.” Zijn benen worden strammer, maar hij staat zonder hulp op vanuit de leunstoel om in z’n rolstoel te gaan zitten. “Ik ben een tijdje terug aardig ziek geweest. Maar het gaat wel weer. Ik moet denken aan Hans Vreeswijk, oftewel Daan. Weet je wat die zei? Gezondheid is geen kunst, maar een gunst. En zo is het.”

Jack Luiten