Dakar gezien door de ogen van de kok

Door op facebook vriend te worden van de enige vrouw van het team van Velsen, liep ik tegen die verhaal aan. Het geeft een andere kijk op de Dakar rally. Te leuk om te laten liggen. Lezen dus! Petra

Ik probeerde als kok op de Dakar-race een dagboek bij te houden 20.01.2017 door Jan Abbink

Freelancekok Jan Abbink zag een paar maanden geleden via de facebookpagina van EVM Rally Team dat het Nederlandse truckteam voor het eerst een kok zocht die twee weken lang voor de rallyrijders en monteurs zou koken tijdens de Dakar-rally. Abbink solliciteerde voor de functie en drie weken voordat de race begon, kreeg hij te horen dat hij mee mocht. Op 14 januari eindigde het evenement, Abbink kwam afgelopen woensdag pas terug. Hier vertelt hij hoe het is om te koken in de Zuid-Amerikaanse woestijn, tijdens de zwaarste rally ter wereld.

dakar 1Dit is Jan Abbink, in een van de bivaks onderweg. Alle foto’s met dank aan Jan Abbink. Eigenlijk had ik beloofd om een dagboek bij te houden. Dat bleek onmogelijk. Ik raakte de dagen kwijt, maakte notities, raakte ook die kwijt, en ik had vaak nauwelijks door in welk land ik was. Niet belangrijk genoeg. Ik belandde, net als de rest van mijn team, in een soort roes met als enige prioriteit ervoor zorgen dat de vrachtwagens konden rijden. Dakar is als een trein die dendert en door blijft denderen tot je bij de finish bent. Er zijn drie gouden regels op de woestijnrally: als je kan slapen, slaap; als je kan eten, eet; als je kan drinken, drink. Dat toont al aan hoe hard het eraan toe gaat. Zodra je heel even een momentje niks te doen hebt, moet je proberen te slapen, eten of drinken. Die laatste twee waren mijn verantwoordelijkheid. Mijn taak bestond uit koken voor veertig man: negen rallyrijders, de rest monteurs. Maar het was meer dan dat: ik was niet enkel kok, maar ook deel van het team. De rijders sliepen ‘s avonds in campers, wij in tentjes of op veldbedden buiten tussen het ongedierte, kikkers zo groot als een kat, en vaak in de regen. Slapen is overigens een groot woord, want er is ‘s nachts zoveel lawaai van monteurs die auto’s repareren, dat we daar nauwelijks aan toekwamen. Meestal sliep je rond half vier, en om zeven uur moesten we weer vertrekken. Terwijl de rallytrucks hun route reden, reed ik samen met de monteurs een van de campers naar de volgende bivak. Daar aangekomen moest ik lunchpakketten maken, avondeten koken en ervoor zorgen dat er tot diep in de nacht wat te eten gebakken eieren, broodjes, een soepje, gebakken worsten ­klaarstond voor de monteurs die tot in de vroege uren aan de auto’s sleutelden.

Voor vertrek was hoogteziekte mijn voornaamste zorg. Mensen worden vaak afgevoerd tijdens de rally vanwege hoofdpijn of bloedneuzen. Als ik op grote hoogte ziek zou worden, zou dat het team naaien. De kok is een speerpunt in het rallyteam, en als ik zou uitvallen, zou niemand te eten hebben. Gelukkig leerde ik twee weken voordat ik naar de rally ging een Argentijnse kok kennen op een cateringklus. Zij vertelde me over een soort vitaminepoeder dat baby’s krijgen als ze uitdrogen. Het houdt vocht vast en voorkomt daarmee hoogteziekte. Ik gebruikte het en deelde het uit aan het team. We werden niet ziek. Het spannendste aan mijn taak als teamkok was dat ik van tevoren niks kon plannen. Ik had geen idee waar of wanneer ik supermarkten of winkels zou tegenkomen en wat ik daar zou vinden. Ik kon wel wat producten meenemen uit dakar 2Nederland in de trucks die naar het startpunt werden verscheept, maar opslag was beperkt en aangezien die schepen zes weken onderweg waren, moesten het ook producten zijn die houdbaar bleven. Ik bracht tien kilo spaghetti, tien kilo rijst, tien kilo macaroni, twintig kilo stoofvlees in blik, tomatensaus in blik, dressing en wat sauzen mee. Verder ook 11.000 liter water – iedereen in het team moet tien liter water per dag drinken, ook al moesten we dan drie keer per nacht opstaan om te plassen en dertig dozen snickers, twintig dozen marsen, vijftien dozen bifiworsten, dozen met gevulde koeken en wat erwtensoep en kippensoep in blik. Bij vertrek merkte ik al gauw dat ik erg beperkt werd qua opslag. Het gewicht van een rallytruck moet onder een bepaalde grens blijven, het was 49 graden en ik had maar een klein koelkastje. Ik moest dus voortdurend op zoek naar verse producten. In het begin was dat niet zo moeilijk, omdat we onderweg behoorlijk wat grote steden tegenkwamen, maar in Argentinië waren er momenten dat we twaalfhonderd kilometer reden zonder iemand tegen te komen. Het werd een gewoonte dat, als iemand in het team iets zag dat ook maar een beetje leek op een supermarkt, mensen zeiden: “Let op hoor, Jan wordt weer helemaal blij!”Bolivië was een ramp om boodschappen te doen. Mensen gaan er dood van de dorst door de droogte, en je kan er nauwelijks wat fatsoenlijks inkopen. Ik ontdekte ook veel te laat dat supermarkten er een geheime ruimte hebben. Als je door een achterdeur loopt, kom je in de slagersafdeling. Dat wist ik niet, ik dacht gewoon dat ze er geen vlees verkochten. Uiteindelijk heb ik in die twee weken vier keer goed boodschappen gedaan. Niet in een supermarkt, maar bij kraampjes langs de weg. Omdat ik telkens ingrediënten kocht voor twee dagen, heb ik in totaal acht dagen op een redelijk niveau kunnen koken. Gerechten waar ik als kok achter stond: soep vooraf, een hoofdgerecht met biefstuk en gewokte groente ik vond altijd hetzelfde assortiment: broccoli, bloemkool, aubergine en ui een grote salade, en als dessert watermeloen, ananas of banaan. Ik bereidde alles met de enige twee dingen die ik dakar 3had: een wokpan en een gaspit. Koks van andere rallyteams kwamen soms naar me toe om te kijken hoe ik dat in godsnaam deed. Ze vonden het komisch, de meesten hadden een volledig uitgeruste keuken bij zich. Het vergde inderdaad nogal wat improvisatie. Zo deed de wokpan ook dienst als afwasteiltje. Ik merkte dat ik op een andere manier ging nadenken over koken. Bijvoorbeeld: er is een watertekort in Bolivia, dus ik kook aardappels en gebruik het overgebleven vocht om soep van te maken. Het enige moment dat ik dacht: ik wil naar huis, was in Bolivia. Er was een modderstroom geweest nadat de zijkant van een vulkaan was ingezakt. Er was een weg afgesloten en we moesten 1700 kilometer omrijden om bij het volgende kamp te komen. We reden 26 uur aan een stuk – mijn enkels waren drie keer zo dik als ze horen te zijn – en we moesten leven op roze koeken en Bifiworstjes. Het eten dat ik met mijn kniediep in de modder had proberen te koken, waaide weg en stroomde weg, met de modderstroom mee. De temperatuur schommelde tussen 49 graden overdag naar 6 graden ’s nachts. Die overgang was enorm zwaar, vooral omdat ze zeiknat waren. Nu ik thuis ben en lekker gedoucht heb, is het moeilijk om op de race terug te blikken en te omschrijven wat ik voel. Het was zwaar, maar het gaf ook veel voldoening. Ik kreeg bijvoorbeeld van de racers te horen dat ik een aanwinst was voor het team. Vorige jaren aten de jongens bij de catering in de bivaks, en dat was dramatisch slecht. Zo slecht dat ze er diarree van kregen. Dankzij mij werd er niemand ziek, dus ik ging met een goed gevoel naar huis. Koken tijdens de Dakar-rally is niet voor iedereen weggelegd. Ik heb in veertien dagen tijd drie keer ijskoud gedoucht, en kwam er zelfs niet aan toe mijn kleren te verversen: je slaapt, werkt en rijdt in dezelfde kledij. In die zin voelt Dakar als een dakar 4veertien dagen lange commando-opleiding. Eten koken is eigenlijk maar twintig procent van het geheel. Je moet ertegen kunnen dat je extreem weinig slaapt, lang kunnen rijden op moeilijke routes, een goede conditie hebben en binnen het team passen. Niet lullen maar poetsen. Soms een grapje, maar vooral negentien uur per dag gefocust zijn, en bereid zijn zand te happen.

Zoals verteld aan Stefanie Staelens.

Met dank aan Jan, Rachel en Stefanie