Vaders trots……..

  vaders trots

Dit verhaal gaat over mensen die leven in een dorp waar mensen dicht naast en met elkaar leven. Soms werkt dit nadelig, maar gelukkig is het veel vaker een voordeel!

Eén van de meest in mijn herinnering blijvende gebeurtenis is toch alweer een heel poosje geleden, namelijk juni 1972.

Mijn vader en moeder waren een weekje op vakantie en zus Leny en zwager Max namen het roer over, om m’n broer Leo en mij, die nog thuis woonden, te verzorgen. Alles ging gewoon zijn gangetje. Elke ochtend vertrokken Max, Leo en ik naar ons werk. Max gebruikte die week de brommer van mijn vader, waarmee hij naar het station in Zoetermeer reed. Daar nam hij dan de trein naar zijn werk. Maar toen, het was donderdag om 18.15 uur, kwam ik van m’n werk thuis om te eten. Binnen zat Max met zijn hoofd tussen z’n handen. Toen ik vroeg waarom hij deze troosteloze houding aannam, stamelde hij dat vaders brommer op het station was gestolen. In één gedachte schoot het door me heen, hoe schuldig Max zich moest voelen. Vader was bijzonder gehecht aan zijn brommer. Het merk Kreidler Florett was in die tijd een geliefde brommer en negen van de tien keer zag je je brommer nooit meer terug.

Na enig overleg besloten we na het eten de diefstal toch maar aan te geven op het politiebureau in Zoetermeer.Toen we daar de dingen regelden, kregen we ook te horen dat er maar weinig kans was dat de brommer ooit nog terecht zou komen. Mistroostig gestemd reden we terug naar huis. Hoe moest Max dit aan Vader vertellen. Een machine waar Pa zo trots op was is nu weg! De rest van de avond verliep zonder veel gepraat en om ongeveer half 11 besloot ik om, zoals ik wel vaker deed, nog even naar Joop van Geylswijk te gaan voor een pilsje.

Wetende dat ik wat te vertellen had, kwam het niet meteen tot een juist ogenblik om het verhaal over mijn vaders brommer te vertellen. Maar toen ik na een partijtje biljart weer aan de bar stond kreeg ik wel de gelegenheid te vertellen wat zwager Max was overkomen. Juist toen ik met het verhaal begon, kwam Jac Suyten binnen om, zoals hij wel vaker deed na zijn werk in De Bles, nog wat te drinken en te praten. Bij toeval hoorde ook Jac mijn verhaal aan, dat ik eigenlijk in een paar minuten had verteld. Omstanders vertelden daarna meteen soortgelijke ervaringen.

Jac echter vertelde mij dat hij ’s middags op weg naar Stompwijk aan de Van Leeuwenhoeklaan in Zoetermeer een brommer tegen een flat zag staan. Bij toeval keek ik naar links, vertelde Jac en dacht wat staat daar op een vreemde plaats een brommer, aan de achterklant van een flat en een beetje verstopt tussen de struiken? Dat zal toch niet de brommer van mijn vader zijn? zei ik. Tijdens het volgende pilsje peinsde ik over datgene Jac had verteld. Hijzelf waarschijnlijk ook, want hij kwam met het voorstel om voor alle zekerheid toch even te gaan kijken of het vaders brommer was.

Jac en ik gingen samen met mijn Simca 1000 naar de plek waar Jac de brommer had gezien en…. Ja hoor, hij stond er nog. Sterker nog, het was de brommer van mijn vader. Na een poging om hem achter in de Simca te vervoeren, stelde Jac voor er zelf mee naar huis te rijden. Ik reed voor hem uit naar Stompwijk. Thuis gekomen zat Max nog even troosteloos op de bank met een biertje. Ik zei tegen Max dat hij niet moest blijven treuren, want de wonderen zijn de wereld nog niet uit. ‘Je denkt toch niet dat dat ding zomaar uit de lucht komt vallen hé’ stamelde hij en op dat ogenblijk kwam Jac, in z’n overhemdje, met Pa’s brommer het tuinpad oprijden. Je begrijpt wel dat er op dat ogenblik, drie bijzonder gelukkige mensen waren.

 

Frans Oliehoek