Toen wij in ons huidige huis kwamen wonen, hing er een kooitje aan de buitenmuur met een duifje erin. Het vogeltje is inmiddels met behuizing en al verplaatst naar het huis van mijn schoonzoon alwaar het nog steeds gezellig zit te koeren. Ik vind vogeltjes leuk. Ik mag graag kijken naar het gescharrel van merels en lijsters in mijn tuin en met enige regelmaat maak ik plannen om toch maar weer een paar kanariepietjes aan te schaffen. Gezellig dat gefluit. Maar toch, ik twijfel. Is het niet een beetje triest om zo’n beestje dat behoort te vliegen in een kooitje op te sluiten alleen maar om jezelf een plezier te doen?
Twijfels
Mijn overbuurman, Jaap, heeft een volière in zijn tuin en dat bestempelt hem in mijn ogen tot expert. Op een zeer aangename burenavond ter gelegenheid van de geboorte van Lars Noël bracht ik de vogeltjeskwestie bij Jaap ter sprake. Mijn twijfel over opgesloten vogeltjes werd van harte onderstreept door zijn echtgenote Truus, die onlangs een duifje kreeg van meneer pastoor. Het beestje probeert in zijn nieuwe behuizing alsmaar vergeefs de vleugels uit te slaan. Maak je geen zorgen, zeggen de deskundigen, daar went’ie vanzelf aan. Kunst! Ik zou mij waarschijnlijk ook wel schikken, mocht ik onverhoopt achter de tralies belanden. Dat neemt niet weg dat ik het meteen op een lopen zal zetten zodra ik weer naar buiten mag. Hoe hou je dus op een goede manier vogeltjes? Voor een antwoord op die vraag verwees Jaap mij naar Martien van Veen.
Een aanstekelijk verteller
Martien, ‘zeg maar Tinus’ is voorzitter van de ‘Vogelvereniging De Vogelvriend Zoetermeer’ en enthousiast kweker van Australische prachtvinken. Wat dat precies voor vogeltjes zijn, bleef nog even ongewis. Tinus ging eerst vertellen. En vertellen kán hij. Als ik nou ooit iemand met aanstekelijke overtuiging over zijn passie heb horen spreken dan is het wel Tinus. Je moet van beton zijn, wil je er niet door worden meegesleept.
Ik heb die middag een heleboel geleerd. Het begon al bij de voordeur. Anders dan je aan Tinus zijn adres zou verwachten wordt de bel opgesierd door een vis en niet door een vogel. De verklaring is simpel: Tinus zijn vader was broodvisser. Hij voorzag in het onderhoud van zijn gezin door de vis te vangen die destijds in de buurt voorkwam. De vangst verkocht hij aan mensen in de omgeving. Ziedaar, een broodvisser.
Het kweken van prachtvinken
Tinus zette zich in een comfortabele stoel en begon te praten over zijn Australische prachtvinken. Hij stortte moeiteloos zoveel kennis tegelijk over mij uit dat mijn pen het nauwelijks kon bijbenen. Hij vertelde over het belang van de juiste tekening en kleur en dat mannen mooier zijn dan poppen; dat kwekers al in januari van start gaan en dat dat een tikkeltje onnatuurlijk is maar wel noodzakelijk om de vogels in oktober klaar te hebben, juist op tijd voor het tentoonstellingsseizoen. Die vroege start, vervolgde Tinus, kun je voor elkaar krijgen door met het licht te manipuleren. De clou is de vogels tijdig door de rui heen te krijgen. Prachtvinkenpopjes krijgen extra voer omdat broeden en voeden een aanslag op hun gestelletjes zijn. In één adem door vertelde hij dat vogels door allerlei ziektes getroffen kunnen worden. Parasieten en bloedluizen zorgen voor veel misère. Wat ze precies veroorzaken, weet ik niet maar met zulke angstaanjagende benamingen, kan het nooit prettig zijn.
De mus
Ik moest even bijkomen en om de boel overzichtelijk te houden introduceerde ik de mus in het gesprek in de veronderstelling dat ik zo in rustiger vaarwater zou belanden. Mis! Tinus omarmt álle vogels dus ook de mus. En ook daar kan hij gloedvol over vertellen. De afwezigheid van mussen, zo hield hij mij voor, komt doordat de nokken van de daken tegenwoordig geen ruimte meer bieden om te nestelen. Of je ze dan op enige andere wijze onderdak kan bieden, ben ik vergeten te vragen. Dat zal ik bij een volgende gelegenheid alsnog doen. Wat ik intussen wel te weten ben gekomen, is dat mussen cultuurvogels zijn net als lijsters, merels en spreeuwen en zo. En dat gekweekte vogels standaardvogels worden genoemd.
De Vogelvriend
Het houden van vogels is een intensieve aangelegenheid. Tinus is er op jonge leeftijd al aan verslingerd geraakt. Sinds een jaartje of zes is hij zoals gezegd voorzitter van de ‘Vogelvereniging de Vogelvriend’. Om de naam alléén al zou ik er lid van willen worden. Gewoon een mooie Hollandse naam, ben ik dol op. De vereniging valt onder de ‘Bond van Vogelliefhebbers’. Ook een fijne naam. De bond telt 37.000 vogelminnende leden. Zij zijn georganiseerd via 622 plaatselijke vogelverenigingen. Nooit geweten dat er zoveel mensen met deze sport bezig zijn.
Eén van de onderwerpen waar de bond zich mee bezighoudt, is de vergrijzing in de vogelsport. Grappig. Inderdaad, vergrijzing is in Nederland een bekende demografische ontwikkeling en blijkbaar wordt het effect ervan ook merkbaar in de vogelsport. Het werven van nieuwe jonge leden heeft de bond tot prioriteit verheven. Men getroost zich nogal wat moeite om dat doel te bereiken. Tinus haalt er een beetje zijn schouders over op en ik geef hem geen ongelijk. Een van mijn favoriete redenaties is ook hier van toepassing: Jonge kinderen houden van dieren, pubers houden van andere pubers, twintigers moeten een hypotheek verdienen en dertigers doen zelf aan voortplanting. Pas als we veertigers worden krijgen we weer lust om fauna te vertroetelen. Deze reeks is in grote lijnen ook in de paardensport van toepassing
Australische prachtvinken
Goed, terug naar Tinus. De man die in één zin twee onderwerpen tegelijk kan behandelen. We gingen naar de Australische prachtvinken kijken. Inderdaad, práchtvinken. Wat zeg ik: Schittervinken! ’t Komt misschien omdat ik weldra grootmoeder wordt, maar al mijn troetelinstincten vlogen in het gelid. Wat een grappige vogeltjes en wat produceren ze een oorstrelend gekwetter. Ik begreep in één slag dat je er helemaal verslingerd aan kan raken.
Volière en kweekkastjes
Tinus toonde dat de vogeltjes waar hij mee kweekt in speciale kastjes wonen en niet in de volière. Dan heb je er geen vat meer op, legde hij uit, dan wordt er maar wat aangerotzooid. Een goede volière heeft een apart nachthok en een sluisje waardoor je naar binnen gaat om te voorkomen dat de vogels meteen het vrije luchtruim kiezen terwijl jij je met je vogelbadje naar binnen staat te wurmen. Ik mocht in een nestje kijken en zag met eigen ogen de spikkeltjes in het babyvogelkeeltje die zijn moeder ertoe verleiden er voedsel in te stoppen. Als de vogeltjes een paar dagen oud zijn, krijgen ze een ringetje om een van hun pootjes. In zo’n ringetje staat een nummer en dat bewijst goede diensten op tentoonstellingen.
De kweekkastjes zijn kleiner. Daar zitten op dit moment de mannetjes te wachten op het moment suprème; het moment dat de popjes bij hun worden geplaatst. Wat daar dan weer voor moois uit voortvloeit, is afwachten. Ik wens Tinus toe dat zijn nieuwe broedsels veel prijzen in de wacht mogen slepen.
En hoe zit het met kanaries
Het was al met al een meer dan meeslepend bezoek en ik heb ervan genoten en er veel van opgestoken. Kan ook niet anders met zo’n gastheer. Ik weet het zeker: ik ga t.z.t. weer aan de kanaries. Maar ja, hoe meer je leert, hoe minder je lijkt te weten: moet ik nou kleur, postuur, of zangkanaries nemen.…
Thea Ambagtsheer